![Foto](/uploads/2/5/9/5/25955253/3186316.jpg)
Natuniek
De lessen uit deze methode zijn voornamelijk overdragend, dus leerkracht gestuurd. De eerste vier lessen bestaan uit kijk- en werklessen. Hierbij wordt vooral door de leerlingen zelfstandig gewerkt. In les vijf wordt een toets afgenomen. In de lessen zes en zeven worden projecten gedaan. Hier komt OOL in naar voren , ondanks dat de lessen alsnog best veel gestuurd worden. De leerlingen gaan op onderzoek uit volgens de uitgangspunten van de didactiek van het Onderzoekend en Ontwerpend Leren: ze leren samenwerkingen, communiceren en creatief denken, maar worden wel sterk gestuurd. De methode geeft zelf ook aan het belangrijk te vinden dat de leerlingen tijdens de projecten onderzoeken, ontwerpen maken en presenteren, wat uitgangspunten zijn van de OOL didactiek. Hands-on en brains on is wel terug te zien in deze methode door de lesopbouw met kijklessen, werklessen en projectlessen.
In deze methode wordt op verschillende manier gedifferentieerd: aan het einde van de les zijn er extra opdrachten voor leerlingen die snel klaar zijn, voor het thema begint biedt de methode een kopieerblad met oefeningen voor de lastige woorden, op de cd-rom zijn teksten nog eens te beluisteren en kunnen de aangeboden begrippen worden opgezocht, de leerlingen kunnen op de cd-rom de opdrachten maken, de leerlingen kunnen oefenen met de cd-rom of met de kwismeester, bij elk thema worden twee projecten aangeboden waarbij de leerlingen zelf kunnen kiezen welk project zij willen doen (hun keuze kan bepaald worden door het onderwerp, maar ook door de vaardigheden die bij een bepaald project aan bod komen en door het eindproduct dat gemaakt wordt), de methodesite biedt vanaf groep vijf extra interactieve opdrachten bij de verschillende thema’s. Ook zijn er verschillende kopieerbladen waardoor er differentiatie plaatsvindt door te differentiëren via de meervoudige intelligenties van Gardner. Ook wordt veel aandacht besteed aan taal, omdat taal voor leerlingen een drempel kan vormen om natuur en technieklessen te begrijpen. Taalzwakke leerlingen kennen veel woorden niet, hebben onvoldoende voorkennis om de leergesprekken te volgen en de teksten zijn vaak erg moeilijk en pakken zij niet op de manier aan die zij in de taallessen leren. Woorden worden bijvoorbeeld aangeboden volgens de viertakt van de woordenschatdidactiek. Verder krijgen leerlingen werkbladen aangeboden om moeilijke woorden te oefenen en de leerkracht krijgt woorden aangereikt in de handleiding die problemen op zouden kunnen leveren, zodat hij/zij er aandacht aan kan besteden.
De thema’s worden om het leerjaar herhaald en lopen van concreet en betekenisvol naar abstract. De methode sluit aan bij de kerndoelen 40, 41, 42 en 44.
Als we kijken naar kerndoel 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen (Tule, 2009). Dit kerndoel is niet elk jaar terug te zien, maar wel is er een duidelijke opbouw zichtbaar tussen de lagere en hogere groepen. Ook wat betreft de onderzoekvaardigheden worden deze langzaam op een hoger niveau gebracht.
De lessen in de methode sluiten aan op de belevingswereld van de leerlingen. Elke les wordt er een koppeling gemaakt naar de leefwereld van de leerlingen en zijn er afbeeldingen te zien met aspecten die de leerlingen in het dagelijks leven ook tegen zouden kunnen komen en dus bij hun leefwereld aansluiten.
De methode bestaat uit de vakken Natuur en Techniek die geïntegreerd zijn. Vaak sluiten lessen net iets meer bij het ene vak aan dan het andere, bijvoorbeeld als leerlingen iets moeten bouwen, sluit dat meer aan bij Techniek en gaan ze ook minder in op het Natuur aspect, omdat dat er net wat verder vanaf ligt.
Ook wordt taal geïntegreerd in de methode.
In het boek zijn veel mooie plaatjes te zien. Ook staan er weetjes in en zijn de lessen afwisselend opgebouwd: kijklessen, werklessen en projectlessen die ervoor zorgen dan de leerlingen een afwisselend aanbod qua lesopbouw, wat hen weer zal motiveren samen met de voor hen betekenisvolle illustraties.
Verbeterpunten Natuniek:
In de handleiding staan uitgangspunten van de OOL didactiek beschreven, omdat zij vinden dat zij hiermee aan de slag gaan. Dit blijkt echter minder zo te zijn dan dat zij zeggen, dus daar zou wat aan gedaan kunnen worden. Belangrijk is hierbij ook dat de leerlingen veel vrijheid krijgen voor het opstellen van eigen onderzoeksvragen enzovoort, dit is vaak nog erg gestuurd, maar zeker in de wat hogere groepen zou het leuk zijn om dat wat meer in te voeren.
Verder zijn de projectlessen het meest gericht op de OOL didactiek. Deze zouden misschien meer geïntegreerd kunnen worden in de lessen.
De lessen uit deze methode zijn voornamelijk overdragend, dus leerkracht gestuurd. De eerste vier lessen bestaan uit kijk- en werklessen. Hierbij wordt vooral door de leerlingen zelfstandig gewerkt. In les vijf wordt een toets afgenomen. In de lessen zes en zeven worden projecten gedaan. Hier komt OOL in naar voren , ondanks dat de lessen alsnog best veel gestuurd worden. De leerlingen gaan op onderzoek uit volgens de uitgangspunten van de didactiek van het Onderzoekend en Ontwerpend Leren: ze leren samenwerkingen, communiceren en creatief denken, maar worden wel sterk gestuurd. De methode geeft zelf ook aan het belangrijk te vinden dat de leerlingen tijdens de projecten onderzoeken, ontwerpen maken en presenteren, wat uitgangspunten zijn van de OOL didactiek. Hands-on en brains on is wel terug te zien in deze methode door de lesopbouw met kijklessen, werklessen en projectlessen.
In deze methode wordt op verschillende manier gedifferentieerd: aan het einde van de les zijn er extra opdrachten voor leerlingen die snel klaar zijn, voor het thema begint biedt de methode een kopieerblad met oefeningen voor de lastige woorden, op de cd-rom zijn teksten nog eens te beluisteren en kunnen de aangeboden begrippen worden opgezocht, de leerlingen kunnen op de cd-rom de opdrachten maken, de leerlingen kunnen oefenen met de cd-rom of met de kwismeester, bij elk thema worden twee projecten aangeboden waarbij de leerlingen zelf kunnen kiezen welk project zij willen doen (hun keuze kan bepaald worden door het onderwerp, maar ook door de vaardigheden die bij een bepaald project aan bod komen en door het eindproduct dat gemaakt wordt), de methodesite biedt vanaf groep vijf extra interactieve opdrachten bij de verschillende thema’s. Ook zijn er verschillende kopieerbladen waardoor er differentiatie plaatsvindt door te differentiëren via de meervoudige intelligenties van Gardner. Ook wordt veel aandacht besteed aan taal, omdat taal voor leerlingen een drempel kan vormen om natuur en technieklessen te begrijpen. Taalzwakke leerlingen kennen veel woorden niet, hebben onvoldoende voorkennis om de leergesprekken te volgen en de teksten zijn vaak erg moeilijk en pakken zij niet op de manier aan die zij in de taallessen leren. Woorden worden bijvoorbeeld aangeboden volgens de viertakt van de woordenschatdidactiek. Verder krijgen leerlingen werkbladen aangeboden om moeilijke woorden te oefenen en de leerkracht krijgt woorden aangereikt in de handleiding die problemen op zouden kunnen leveren, zodat hij/zij er aandacht aan kan besteden.
De thema’s worden om het leerjaar herhaald en lopen van concreet en betekenisvol naar abstract. De methode sluit aan bij de kerndoelen 40, 41, 42 en 44.
Als we kijken naar kerndoel 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen (Tule, 2009). Dit kerndoel is niet elk jaar terug te zien, maar wel is er een duidelijke opbouw zichtbaar tussen de lagere en hogere groepen. Ook wat betreft de onderzoekvaardigheden worden deze langzaam op een hoger niveau gebracht.
De lessen in de methode sluiten aan op de belevingswereld van de leerlingen. Elke les wordt er een koppeling gemaakt naar de leefwereld van de leerlingen en zijn er afbeeldingen te zien met aspecten die de leerlingen in het dagelijks leven ook tegen zouden kunnen komen en dus bij hun leefwereld aansluiten.
De methode bestaat uit de vakken Natuur en Techniek die geïntegreerd zijn. Vaak sluiten lessen net iets meer bij het ene vak aan dan het andere, bijvoorbeeld als leerlingen iets moeten bouwen, sluit dat meer aan bij Techniek en gaan ze ook minder in op het Natuur aspect, omdat dat er net wat verder vanaf ligt.
Ook wordt taal geïntegreerd in de methode.
In het boek zijn veel mooie plaatjes te zien. Ook staan er weetjes in en zijn de lessen afwisselend opgebouwd: kijklessen, werklessen en projectlessen die ervoor zorgen dan de leerlingen een afwisselend aanbod qua lesopbouw, wat hen weer zal motiveren samen met de voor hen betekenisvolle illustraties.
Verbeterpunten Natuniek:
In de handleiding staan uitgangspunten van de OOL didactiek beschreven, omdat zij vinden dat zij hiermee aan de slag gaan. Dit blijkt echter minder zo te zijn dan dat zij zeggen, dus daar zou wat aan gedaan kunnen worden. Belangrijk is hierbij ook dat de leerlingen veel vrijheid krijgen voor het opstellen van eigen onderzoeksvragen enzovoort, dit is vaak nog erg gestuurd, maar zeker in de wat hogere groepen zou het leuk zijn om dat wat meer in te voeren.
Verder zijn de projectlessen het meest gericht op de OOL didactiek. Deze zouden misschien meer geïntegreerd kunnen worden in de lessen.
![Foto](/uploads/2/5/9/5/25955253/3273198.jpg)
Geobas
De hoofdstukken zijn opgebouwd volgens het didactisch model van directe instructie, wat betekent dat de methode dus sterk leerkracht gestuurd is. Elk hoofdstuk bestaat ui vijf lessen. Alle nieuwe stof wordt aangeboden in de eerste drie lessen en de lessen zijn daarbij dus opgebouwd volgens het directie instructie model. In de vierde les wordt de stof toegepast en op een andere manier aangeboden. De leerlingen kunnen zo de stof van verschillende posities bekijken. De laatste les is een omgevingsles waarbij al het geleerde wordt gekoppeld aan jouw eigen leefomgeving. Hier vindt dus OOL plaats en hier vind ook hands on plaats. De rest van de methode is vrijwel alleen brains-on.
Differentiatie vindt bijvoorbeeld plaats qua de laatste les. Deze les is facultatief omdat sommige leerlingen dit niet kunnen koppelen aan hun eigen leefomgeving.
Evenals bij Natuniek, wordt op taalgebied differentiatiemogelijkheden aangeboden, dus bijvoorbeeld extra werkbladen waarop lastige woorden uitgelegd worden.
Ook kan er aan de hand van sterretjes bij de opdrachten gekeken worden naar verdieping voor snelle en sterke leerlingen.
Tevens geeft de methode aan om de omgevingslessen voor de snelle en sterke leerlingen te bewaren, wat betekent dat alleen de snelle en sterke leerlingen in aanraking komen met OOL, wat nou juist ook goed zij zijn voor de zwakkere leerlingen die hierdoor betekenisvoller kunnen leren.
Elk hoofdstuk sluit aan bij een kerndoel van Tule (2009). De methode sluit aan bij de kerndoelen: 36, 47, 48, 49 en 50. Binnen de kerndoelen zelf is de opbouw moeilijk te vinden. Als we kijken naar kerndoel 48: kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om de bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken zien we dat de methode in elke bouw een hoofdstuk over water bevat.
Vaardigheden op het gebied van kaartlezen, topografie en het werken met een atlas worden wel systematisch opgebouwd door de methode heen vanaf groep 5.
Ieder hoofdstuk bevat als laatste les een facultatieve omgevingsles. Deze lessen zullen dus niet altijd gegeven worden. De omgevingsles vindt plaats als laatste les van het hoofdstuk dus er wordt als laatste gekoppeld met de omgeving, dus het wordt geïntegreerd met de methode.
Er zijn verschillende integraties van vakken in deze methode zoals bijvoorbeeld biologie en aardrijkskunde die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Echter zijn de grenzen van de vakken nog duidelijk op te merken, dus misschien zou het nog beter zijn om de vakken nog wat beter te integreren. Ook wordt de topografie zo geïntegreerd mogelijk aangegeven.
Iedere les begint of eindigt met een verhaal die aansluit op de belevingswereld van de leerlingen. Dit zal de leerlingen daarom ook aanspreken. Ook staan er grote foto’s met kijkvragen in het boek waardoor de leerlingen zich kunnen oriënteren in het onderwerp. De tekst is in kleine kopjes verdeeld met veel foto’s die daarop aansluiten.
Verbeterpunten Geobas
De omgevingslessen kunnen ook aan het begin geplaats worden, zodat er al in het begin gekoppeld wordt aan de omgeving waarin de leerlingen leven. Of de omgevingslessen moeten elke les terugkomen, zodat er meer volgens de OOL didactiek gewerkt wordt.
Verder zou het goed zijn om de vakken wat meer te integreren en toe te werken naar een transdisciplinaire vakintegratie.
De hoofdstukken zijn opgebouwd volgens het didactisch model van directe instructie, wat betekent dat de methode dus sterk leerkracht gestuurd is. Elk hoofdstuk bestaat ui vijf lessen. Alle nieuwe stof wordt aangeboden in de eerste drie lessen en de lessen zijn daarbij dus opgebouwd volgens het directie instructie model. In de vierde les wordt de stof toegepast en op een andere manier aangeboden. De leerlingen kunnen zo de stof van verschillende posities bekijken. De laatste les is een omgevingsles waarbij al het geleerde wordt gekoppeld aan jouw eigen leefomgeving. Hier vindt dus OOL plaats en hier vind ook hands on plaats. De rest van de methode is vrijwel alleen brains-on.
Differentiatie vindt bijvoorbeeld plaats qua de laatste les. Deze les is facultatief omdat sommige leerlingen dit niet kunnen koppelen aan hun eigen leefomgeving.
Evenals bij Natuniek, wordt op taalgebied differentiatiemogelijkheden aangeboden, dus bijvoorbeeld extra werkbladen waarop lastige woorden uitgelegd worden.
Ook kan er aan de hand van sterretjes bij de opdrachten gekeken worden naar verdieping voor snelle en sterke leerlingen.
Tevens geeft de methode aan om de omgevingslessen voor de snelle en sterke leerlingen te bewaren, wat betekent dat alleen de snelle en sterke leerlingen in aanraking komen met OOL, wat nou juist ook goed zij zijn voor de zwakkere leerlingen die hierdoor betekenisvoller kunnen leren.
Elk hoofdstuk sluit aan bij een kerndoel van Tule (2009). De methode sluit aan bij de kerndoelen: 36, 47, 48, 49 en 50. Binnen de kerndoelen zelf is de opbouw moeilijk te vinden. Als we kijken naar kerndoel 48: kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om de bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken zien we dat de methode in elke bouw een hoofdstuk over water bevat.
Vaardigheden op het gebied van kaartlezen, topografie en het werken met een atlas worden wel systematisch opgebouwd door de methode heen vanaf groep 5.
Ieder hoofdstuk bevat als laatste les een facultatieve omgevingsles. Deze lessen zullen dus niet altijd gegeven worden. De omgevingsles vindt plaats als laatste les van het hoofdstuk dus er wordt als laatste gekoppeld met de omgeving, dus het wordt geïntegreerd met de methode.
Er zijn verschillende integraties van vakken in deze methode zoals bijvoorbeeld biologie en aardrijkskunde die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Echter zijn de grenzen van de vakken nog duidelijk op te merken, dus misschien zou het nog beter zijn om de vakken nog wat beter te integreren. Ook wordt de topografie zo geïntegreerd mogelijk aangegeven.
Iedere les begint of eindigt met een verhaal die aansluit op de belevingswereld van de leerlingen. Dit zal de leerlingen daarom ook aanspreken. Ook staan er grote foto’s met kijkvragen in het boek waardoor de leerlingen zich kunnen oriënteren in het onderwerp. De tekst is in kleine kopjes verdeeld met veel foto’s die daarop aansluiten.
Verbeterpunten Geobas
De omgevingslessen kunnen ook aan het begin geplaats worden, zodat er al in het begin gekoppeld wordt aan de omgeving waarin de leerlingen leven. Of de omgevingslessen moeten elke les terugkomen, zodat er meer volgens de OOL didactiek gewerkt wordt.
Verder zou het goed zijn om de vakken wat meer te integreren en toe te werken naar een transdisciplinaire vakintegratie.